03. Bij name ...
Het woord komt naar mij toe en noemt zijn naam,
maar ik versta niet wat hij zegt. En toch:
ik heb hem vaak ontmoet. Ik weet zelfs nog
wat wij de mensen brachten hier tesaam.
Hij leurde vroeger in mijn woordenkraam
artikelen in soorten, soms bedrog.
Wat is zijn naam? Ik hoor hem wel. Edoch,
hij is een vreemde, nu ik dit beaam.
Hij draait zich, maar vóór hij naar buiten stapt,
loop ik hem na, dat ik hem nog net stop.
Eer hij kon weggaan, is hij toch gesnapt.
We hadden samen eens plezier volop:
iets dubbelzinnigs vaak eruit geflapt.
Nu was hij zoek, de geest destijds tiptop.
december 1986